Categorieën
onderwijs organiseren publicatie

Zo pak je het keuzeproces voor een nieuwe rekenmethode aan

Een keuze voor een (reken)methode is vaak een keuze voor een flink aantal jaren. De meeste scholen doen 8 tot 10 jaar met een methode. Dat geldt zeker als je een methode met gedrukte boeken aanschaft, maar ook als je een licentie aangaat wil je niet om de haverklap veranderen. Daarnaast is er vaak scholing vereist met de daaraan verbonden kosten. Zo’n investering vraagt een zorgvuldige doordenking. In dit artikel schetsen we de fasen die je als team kunt doorlopen om tot een beslissing te komen.

Allereerst is het goed om een werkgroep samen te stellen die het hele proces van begin tot eind begeleidt. Je hoeft niet alles met z’n allen te doen. Uiteindelijk zullen wel alle collega’s met de methode gaan werken, dus het is van belang om iedereen in het proces ‘mee te nemen’. Dat betekent echter niet dat alle collega’s bij elke stap aanwezig zijn.

Het hele keuzeproces vraagt een tijdsinvestering en ook de nodige expertise.

De teamactiviteiten die in dit keuzeproces nodig zijn, kosten natuurlijk tijd. Deze tijd kan beter aan de voorkant geïnvesteerd worden, dan op het moment dat de collega’s met de methode moeten gaan werken. De kans bestaat dat dit leidt tot weerstanden en frustraties achteraf; dat kost meer tijd. Als collega’s inzicht hebben in het waarom van het keuzeproces, heeft nascholing zin omdat het uiteindelijk bijdraagt aan beter onderwijs voor de leerlingen. Dat is immers waar elke leerkracht voor staat.

De werkgroep gaat aan de slag met zeven stappen om tot invoering te komen:

  1. Bewustwording van eigen visie op (reken)onderwijs;
  2. Vrije oriëntatie op het aanbod;
  3. Selecteren en wegen van criteria voor het maken van een keuze;
  4. Voorselectie op basis van criteria en weging;
  5. Verdiepende vergelijking van een beperkt aantal methodes;
  6. Groei naar een besluit;
  7. Invoeringstraject ontwerpen en uitvoeren.

Dit routeplan hoeft niet per se van 1 naar 2 en 3 enzovoort te gaan. Met name de eerste vijf fasen kunnen soms wat door elkaar lopen of je gaat als team na fase 5 toch nog even terug naar 1 of 3. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. In het vervolg geven we bij elke fase een korte toelichting.

1.Bewustwording van eigen visie op (reken)onderwijs

In een eerder artikel schreven we dat de implementatie van een nieuwe methodiek niet op zichzelf staat.

Een dergelijke keuze is idealiter in lijn met de visie van de school en sluit aan op alle onderdelen van het onderwijs.

Het handelen van de leerkracht dient in overeenstemming te zijn met onderliggende overtuigingen die hun bron vinden in de (gezamenlijke) identiteit. Wanneer er een discrepantie is tussen de werkwijze die de methode vraagt en de gezamenlijke visie van de school, dan ontstaan er vroeg of laat problemen.

Niet elke leerkracht zit te wachten op een studiemiddag met visionaire vergezichten die leiden tot prachtige volzinnen. Het is de kunst om op een praktijkgerichte manier met het team na te denken over het ‘why’ van het onderwijs. Een goede trainer kan dat en doet dat bovendien contextspecifiek. Dat wil zeggen: er wordt rekening gehouden met de eigenheid van de school, doelgroep, geschiedenis, omgeving en culturele of levensbeschouwelijke achtergrond. Uiteraard is het ook mogelijk om een bezinnende dag te organiseren zonder inzet van een externen. Handreikingen daarvoor kunt u bijvoorbeeld hier vinden:

2.Vrije oriëntatie op het aanbod

Er is veel aanbod en een deel daarvan kan als zichtzending opgevraagd worden. Van digitale platforms kan kennis genomen worden via internet, al dan niet met een proefaccount. Er zijn verschillende manieren om een dergelijke oriëntatie te doen. Uiteraard kan er geïnformeerd worden bij collega-scholen van hetzelfde bestuur of gekeken worden naar ervaringen op sociale media. Belangrijk is om als team duidelijk te hebben dat het een eerste verkenning betreft. Collega’s kunnen in hun enthousiasme een proefaccount aanmaken en leerlingen met materiaal laten werken. Stem met elkaar af of dat de bedoeling is, of dat je in deze fase meer aan de oppervlakte blijft.

Een bezoek aan de NOT (26 t/m 30 januari 2021 ) kan een aardig uitstapje zijn, waarbij collega’s doelgericht de opdracht krijgen om methodes te vergelijken. Dat kan aan de hand van criteria (zie par. 3) Je kunt de criteria per thema verdelen onder het team en hen zo in groepjes elk pakket op die criteria laten bekijken. Zo ontstaat er meer diepgang.

Afhankelijk van de grootte van het team is het ook een optie om iedere collega een korte presentatie te laten houden over één methode. Het voordeel van deze werkwijze is dat iedereen betrokken is en zich in één methode wat intensiever verdiept. In een gezamenlijke bijeenkomst komen alle methodes kort langs en blijkt al snel waar de voorkeur naar uitgaat.

Nog even op een rijtje waar er zoal uit te kiezen valt. De vier bekendste rekenmethodes van dit moment zijn:

Verder is er onder andere de volgende (adaptieve) verwerkingssoftware beschikbaar:

De grens tussen methodes en platforms loopt tegenwoordig behoorlijk in elkaar over. De meeste rekenmethodes worden ondersteund met een digitaal en adaptief systeem. De digitale verwerkingsoftware is vaak ook gebaseerd op doordachte intelligente leerlijnen en soms verrijkt met aanwijzingen voor instructie.

Deze tweede fase van vrije oriëntatie leidt vanzelf tot het in kaart brengen van consequenties van een keuze en het gesprek over criteria.

3.Selecteren en wegen van criteria voor het maken van een keuze

Het maken en wegen van een lijst met criteria hangt nauw samen met de bewustwording van de eigen visie op (reken)onderwijs (fase 1). In een wat langer dagdeel kan dit ook samen genomen worden. Een idee kan ook zijn om fase 1 met het hele team te doen en voor fase 3 een de werkgroep mandaat geven om een voorstel te maken.

In dit artikel bieden we een lijst met criteria aan die gebaseerd is op de dimensies van het onderwijs en daarmee een brede invalshoek hanteert.  Wat vinden we zwaarwegend, wat vinden we minder belangrijk, en waar is (nog) discussie over?

Praktische werkvormEen aardige werkvorm om met het hele team te doen is de volgende: Verdeel het team in groepjes van 4 á 5 collega’s, liefst zo dat in elke groepje onder-, midden en bovenbouw vertegenwoordigd is. Ieder groepje bekijkt de criteria en neemt 8 á 10 losse kaartjes op ansichtkaartformaat. De belangrijkste criteria worden op de kaarten geschreven. Ergens in de ruimte wordt op de grond of een lege wand een wegingsschaal aangegeven van 1 tot 10. Na een gesprek over welke criteria een plaats op de kaarten verdienen, worden de kaarten gepositioneerd langs de schaallijn. Zwaarwegende criteria worden bij 10 gelegd. Minder belangrijke bij een lager getal. Het gesprek wat nu gevoerd wordt is illustratief voor hoe er in het team over (reken)onderwijs wordt gedacht. De positie van de kaartjes geeft aan welke criteria gehanteerd moeten worden om verder in het proces tot een keuze voor de methode te komen. Dit kan gefotografeerd worden en de werkgroep kan hier mee verder.

4.Voorselectie op basis van criteria en weging

Een beperkt aantal collega’s krijgt nu mandaat om met de gekozen de criteria als kader nog eens naar de methodes te gaan kijken. Omdat er al een vrije oriëntatie is gedaan, blijven er waarschijnlijk maar 3 of 4 methodes over die nu om een wat grondiger bestudering vragen. Het werkgroepje gaat deze methodes nu beoordelen op basis van de criteria die zijn gerangschikt op prioriteit.

5.Verdiepende vergelijking van een beperkt aantal methodes

De werkgroep presenteert het vergelijkend onderzoek aan het hele team en er is ruimte voor gesprek en discussie.

Als de eerdere fasen goed zijn verlopen en afgehecht, ontstaat er als het goed is geen discussie meer over de visie, maar wel of de methode past bij de visie.

Wanneer het gesprek toch teruggaat naar de visie is het van belang om hier ruimte aan te geven. Wel is het goed te benoemen dat er in een eerdere fase consensus was over de gekozen criteria en de weging daarvan.

In deze fase kan het ineens heel snel gaan. Als een van de methodes met kop en schouders boven de andere uitsteekt, is de keuze snel gemaakt. Maar het kan complexer liggen, zeker als de invoering van de methode verstrekkende gevolgen kan hebben voor de didactische aanpak, inzet van ict of misschien zelfs het schoolconcept.

6.Groei naar een besluit

We houden nu één of twee methodes over en de werkgroep gaat meer informatie ophalen bij de uitgever/leverancier. Allerlei praktische vragen en afwegingen komen nu aan de orde. Welke materialen hebben we nodig? Wat willen we wel en niet afnemen en onder welke voorwaarden? Ook de vraag naar een referentieschool kan relevant zijn: Kan de uitgever je in contact brengen met een school die de methode gebruikt op de manier zoals jullie voor ogen hebben?

Als er met de nieuwe methode een stap gezet wordt naar intensiever ICT gebruik, kan het nodig zijn om nog van alles te regelen.

Beschikt de school over voldoende en courante devices? Beschikken de leerkrachten over voldoende digitale vaardigheden? Hoe gebruiksvriendelijk is het materiaal? En het hele kostenplaatje daarbij, afgezet over de hele looptijd. Is de digitale infrastructuur voldoende ondersteunend? Let op: als het goed is, is de inhoudelijke vraag over de rol van ICT in het onderwijs bij de visievorming aan de orde geweest.

7.Invoeringstraject ontwerpen en uitvoeren

Als de kogel door de kerk is, is het zaak om de invoering goed te regelen. Allereerst de materiële en voorwaardelijke zaken. Zorg dat al het materiaal compleet en op tijd binnen is en dat de software werkt. Natuurlijk mogen er in het begin wat kinderziektes zijn, maar de frustraties mogen niet de overhand krijgen.

En dan aan het werk: Ga van A naar B op de manier van B; dat wil zeggen: werk direct met de methode zoals deze bedoeld is en ontdek in de praktijk wat je lastig vindt. Dan nodig je na een week of drie/vier een rekenexpert uit die ook kennis heeft van de methode. De rekenexpert is op de hoogte van de visie van de school en hoe de school tot de keuze gekomen is. Hij of zij helpt het team om de eigen droom waar te maken en voegt vanuit expertise kennis toe. Een goede trainer levert daarbij maatwerk en sluit aan bij de ontwikkelbehoefte van de school.

De rekenexpert maakt zichzelf overbodig en helpt de school om het onderwijs zo vorm te geven dat kinderen groeien in hun (reken)ontwikkeling, leerkrachten genieten van hun vak en de methode tot zijn recht komt.


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *