Dit is het derde deel in een drieluik over het Protocol Ernstige Reken Wiskunde Problemen en Dyscalculie (2011). De artikelen laten zich lezen als een samenvatting. Lees hier deel 1 en hier deel 2.
Het is een lastig probleem met die Dorothé. Ze werkt een eind onder het niveau van de klas met een eigen programma. En zelfs daar heeft ze hulp bij nodig. Op andere vakgebieden kan Dorothé wel goed meekomen. Het vermoeden van dyscalculie wordt sterker, maar hoe is dat aan te tonen en wat dan. Dorothé zal blijvende intensieve ondersteuning moeten krijgen bij de rekenles. In het protocol ERWD wordt uitgegaan van drie pijlers die elkaar onderling beïnvloeden. De eerste pijler is de rekenkundige ontwikkeling van de leerling, de tweede het rekenwiskunde onderwijs en de derde de leraar. Aan de hand van deze pijlers wordt in dit artikel uitgelegd hoe de school een passende aanpak kan bieden voor Dorothé.
Vier fasen
Voor elke leerling kan de onderwijsbehoefte uitgedrukt worden in een kleur die de ernst van de problematiek aangeeft (zie kader). Elke fase heeft zijn eigen specifieke aanpak. Wanneer de aanpak succes heeft, blijft het kind in dezelfde fase of zelfs hoger. Als de aanpak geen effect heeft gaat de leerling van groen, via geel en oranje naar rood. Elke fase duurt minimaal een halfjaar. In dat halfjaar wordt de bijbehorende aanpak toegepast. (Afbeelding uit besproken boek).In het geval van Dorothé zal de leerkracht moeten beginnen met het observeren van het denken en handelen van Dorothé. Het drieslagmodel en het handelingsmodel zoals beschreven in het vorige artikelen vormen daarbij de instrumenten. Tien signaalpunten in de rekenontwikkeling kunnen helpen het beeld scherp te krijgen. De bevindingen van de observaties en toetsresultaten worden geanalyseerd en geïnterpreteerd. De afstemming van het onderwijs van Dorothé bestaat in het bepalen van de onderwijsbehoefte, het selecteren van de juiste leerstof en het kiezen van een geschikte instructie of werkvorm. De hele cyclus duurt ongeveer een halfjaar en hier spreken we van diagnosticerend onderwijzen.
Drie sporen
Wordt de ontwikkelingsachterstand van de leerling zichtbaar gemaakt in vier fasen, de mate van afstemming wordt uitgedrukt met drie sporen. Lesgeven op spoor 1 gebeurt door leerkrachten die startbekwaam zijn en de klas benaderen als een homogene groep. Er wordt gewerkt volgens de rekenmethode en in geringe mate omgegaan met verschillen in de groep. Voor begeleiding van leerlingen in de fasen geel, oranje of rood krijgt de leerkracht structurele ondersteuning van een interne rekenexpert.Op spoor 2 wordt binnen de groep gedifferentieerd met subgroepen. De methode wordt flexibeler gebruikt, gebaseerd op inzicht in leerstoflijnen en ontwikkelingslijnen van kinderen. Deze leerkracht stemt lesinhoud en materiaal af op de onderwijsbehoefte van de leerling. Voor leerlingen in de fase oranje of rood is er regelmatig ondersteuning door de interne rekenexpert.De leraar met bekwaamheden op spoor 3 is in staat om naast het werken met subgroepen ook individuele hulp te bieden binnen de groep. Hij of zij kan een diagnostisch gesprek voeren en werkt voor de begeleiding van leerlingen in de fase oranje en rood samen met de interne of externe rekenexpert.
Dorothé
De onderwijsbehoeften van Dorothé zijn op zeker moment te lokaliseren in fase oranje. De problemen zijn ernstig, maar in principe door deskundige begeleiding oplosbaar binnen de school. Het is nu zaak voor de interne rekenexpert om een beeld te krijgen van het lesgeven in de groep waar Dorothé zit. Wordt er lesgegeven op spoor 1, dan is intensieve begeleiding van de leerkracht noodzakelijk. Wordt er lesgegeven op spoor 3, dan kan volstaan worden met regelmatig overleg. Spoor 2 zit daar tussenin. De vier fasen van ontwikkelingsachterstand en drie sporen van mate van afstemming bieden zo een denkkader om te bepalen hoe de ondersteuning wordt vormgegeven. Die ondersteuning richt zich in de eerste plaats op Dorothé om haar ontwikkeling naar een hogere fase te brengen. Tegelijkertijd is de blik gericht op de mate van afstemming van het onderwijs om deze naar een hoger plan te tillen. Uitgesloten moet worden dat er bij Dorothé sprake is van Ernstige RekenWiskunde problemen die te wijten kunnen zijn aan de mate van afstemming.
Interne diagnostiek
Dorothé bevindt zich dus in fase oranje wat betreft de ernst van de problematiek. Dat betekent dat er een intern diagnostisch gesprek zal worden gevoerd. Dat is meer dan een gewoon rekengesprek. Het gaat hier om een geplande systematische interventie met een duidelijke vraagstelling aan de hand van een weloverwogen selectie van rekenwiskunde-opdrachten. De bedoeling is om beter te begrijpen hoe Dorothé denkt en rekent. Deze diagnostiek kan gedaan worden door de interne rekenexpert (zie kader). Het protocol beschrijft de stappen van de interne diagnostiek volgens de methodiek van het handelingsgericht werken dat in principe de standaard is.De interne diagnostiek resulteert in een rapport dat als basis dient voor het opstellen van een ontwikkelingsperspectief en een handelingsplan. Dorothé wordt gedurende een halfjaar verder begeleidt door de school in fase oranje. Aan het eind van de periode kan beslist worden of zij terug kan naar fase geel.
Fase rood
De rekencoördinator
Voorwaarde voor het goed functioneren van het protocol ERWD is de aanwezigheid van een deskundige rekencoördinator op de school. Deze coördinator bewaakt en bevordert de inhoudelijke kwaliteit van het onderwijs in reken-wiskunde. Door een van de teamleden deze taak te laten vervullen, komt het reken-wiskundeonderwijs op een hoger niveau. Taken van de rekencoördinator zijn:– het ondersteunen van collega’s in hun dagelijkse onderwijs bij het realiseren van interactief, rijk en uitdagend rekenen-wiskundeonderwijs;– het informeren van collega’s over de nieuwste ontwikkelingen, ideeën en materialen;– het initiëren en medevormgeven van kwaliteitszorg en schoolbeleid op het gebied van het onderwijs in rekenen-wiskunde;– het enthousiasmeren van collega’s voor het vak rekenen/wiskunde;– het onderzoeken en stimuleren van resultaatgerichtheid van het rekenonderwijs. |
Leerlingen die een geleidelijke ontwikkeling laten zien, kunnen blijvend intensieve begeleiding krijgen in fase oranje. Bij Dorothé is dat helaas niet het geval. Haar rekenontwikkeling stagneert en zij dreigt vast te lopen. Nu is het moment aangebroken om een externe deskundige in te schakelen. Omdat Dorothé inmiddels in groep 6 zit, kan zij een dyscalculieverklaring krijgen. Bij jonge kinderen tot eind groep 5 wordt alleen een ERW-indicatie afgegeven. Dat veronderstelt dat er nog perspectief is op een positieve ontwikkeling. Een dyscalculieverklaring zoals Dorothé nu krijgt geeft niet automatisch recht op bepaalde faciliteiten, maar impliceert dat de leerling voortdurende intensieve begeleiding blijft krijgen bij het rekenen. Het gebruik van de rekenmachine kan ook bij toetsen worden toegestaan, evenals het bieden van dertig minuten extra tijd en een rustige werkplek.
Tenslotte
Het is een goede zaak dat de overheid aan het onderwijsveld de mogelijkheid heeft geboden om een protocol vast te stellen voor kinderen met Ernstige Rekenproblemen en Dyscalculie. De samenstellers van dit protocol hebben nadrukkelijk de aandacht gevraagd voor afstemming van het onderwijs en zoeken de oorzaak van problemen dus primair in de omgevingsfactoren. Van mensen die gewend zijn leerproblemen te benaderen als een stoornis in de aanleg vraagt dit protocol een omschakeling. De te nemen stappen prikkelen voortdurend om de blik te richten op de kwaliteit van het onderwijsleerproces. Op leerkrachten rust inderdaad de plicht om het onderwijs af te stemmen op de ontwikkeling van de leerling. Daar moeten we alles aan doen wat we kunnen, maar er kan een moment komen dat we moeten accepteren dat dit kind is zoals het is. Om te voorkomen dat we het kind overvragen. De leerlingenzorg op scholen speelt zich af in dat spanningsveld tussen aanleg en omgeving.
Dit artikel is eerder verschenen in Criterium
- Bron: wij-leren.nl
- Online lezen
- PDF downloaden