Categorieën
publicatie verbinding & vertrouwen

Het touw van de tucht- Gewetensvorming van vasthouden naar loslaten

Voor het begrip opvoeden, onderwijzen en leren wordt in de Bijbel vaak het woord tucht gebruikt. Met name in het boek Spreuken komt het woord ‘tucht’ in een positieve betekenis voor: ‘Mijn zoon, hoor de tucht uws vaders en verlaat de leer uwer moeder niet’ (Spr. 1 vers 8). In het hedendaags Nederlands heeft het woord tucht een negatieve bijsmaak gekregen, alsof het altijd om kastijding en disciplinaire maatregelen gaat. Dat is jammer, maar ook onterecht. In dit artikel verkennen we de betekenis van het woord tucht en halen daar lessen uit voor de gewetensvorming.

Wapen in de strijd

Voordat we dieper ingaan op de herkomst en de betekenis van ‘tucht’ nog even iets over de constatering dat het blijkbaar een negatieve bijsmaak heeft gekregen. Hoe komt dat toch? Een begrip dat in de Bijbel 67 keer voorkomt in de betekenis van een waardevolle handeling, is in onze maatschappij in onbruik geraakt of oubollig verklaard. Zou dat misschien iets te maken hebben met de geestelijke strijd die gaande is? Zou de duivel er misschien een belang bij hebben om het maar vooral niet over de tucht en haar betekenis te hebben? Als dat zo is, moeten christelijke ouders alert zijn. Dan moeten we het er dus juíst over hebben. Als het de strategie van de duivel is om over de tucht te zwijgen, dan is dat blijkbaar een belangrijk wapen in de strijd tegen de duisternis. Laten we dat onderzoeken.

Tuchtigen is trekken

Het woord tucht is afgeleid van het woord tocht, of töcht met een umlaut. Als we de herkomst van dit woord nagaan, komen we uit bij het woord töchtigen of tijgen. Dat zijn oud-Nederlandse werkwoorden die te maken hebben met trekken. We kunnen dit nu nog herkennen in ‘een tochtige ruimte’ waar de lucht doorheen trekt of ‘een tochtsloot’ waar het water doorheen trekt. Als het bij tuchtigen in de betekenis van onderwijzen en opvoeden ook gaat om ‘trekken’, dan nemen we hier het beeld van een touw als metafoor om dit verder uit te werken. We doen dit in de vorm van een ideaaltypische beschrijving.

Trekken en getrokken worden

Tuchtigen of trekken is dus een handeling die uitgevoerd wordt door ouders – bij wijze van spreken – met behulp van een touw. We stellen ons voor dat ouders een touw vasthouden en hun kind houdt dat touw ook vast. De ouders trekken en het kind wordt getrokken. Er is een hechte verbinding. De handeling van het trekken duidt op een relatie die niet gelijkwaardig is. Er wordt gezag uitgeoefend door degene die trekt. Er wordt gehoorzaamheid geëist van degene die getrokken wordt. De ouders bepalen de richting waarheen getrokken wordt. Ze trekken het kind naar zich toe en ze hebben daar een doel mee. Zij weten dat het touw die veiligheid biedt en dat de richting waarheen zij trekken de goede is. Bij het touw is het leven. In dit verband is het mooi om op te merken dat het woord töcht ook weer terugkomt in ademtocht.

Het touw zit vast aan God

Waarom biedt het touw veiligheid en hoe kunnen ouders weten dat zij de goede richting op trekken? De ouders hebben hun kind van God gekregen en daarbij hebben zij het touw van de tucht – als het ware – als gereedschap meegekregen. Het touw zit – met eerbied gesproken – vast aan God. Het touw bestaat uit drie strengen: (1) gezag, (2) liefde en (3) gebed. Toen de ouders het kind ontvingen, kregen zij van de Schepper deze drie erbij. De ouders hebben een natuurlijk gezag. Dat is een scheppingsgegeven dat ouders ten dienste staat in de opvoeding. De ouders hebben ook natuurlijke liefde gekregen, een andere streng. Ook dat is een algemene genade die noodzakelijk is in de opvoeding. De derde streng, en de belangrijkste, is het gebed. De ouders hebben het kind van God in ‘bruikleen’ gekregen. Voor christelijke kinderen, geboren in uitwendige verbondsbetrekking geldt: God heeft recht op dit kind. Het kind is slechts een leenpand. Daarom kunnen, mogen en moeten ouders in de opvoeding steeds de toevlucht nemen tot het gebed om aan de Schepper van hun kinderen om wijsheid te vragen. Als de ouders met het touw de trekkende beweging maken, dan trekken zij het kind naar zich toe en naar God, hun Maker. God staat, in de beeldspraak van het touw, achter de ouders. Het gezag is een afgeleid gezag. De gehoorzaamheid van het kind is gehoorzaamheid aan God in uitwendige betekenis.

De vezels van het touw

We verkennen verder waar het touw uit bestaat. De drie strengen, gezag, liefde en gebed maken het touw tot een ‘drievoudig snoer dat niet haast verbroken wordt’ (Pred. 4 vers 12). Iedere streng bestaat bovendien uit tientallen kleine vezels die in elkaar gedraaid zijn. In onze beeldspraak duiden we deze vezels aan als Bijbelse waarden. Bijbelse waarden zijn tijdloze en duurzame begrippen zoals: bescheidenheid, vrijmoedigheid, wijsheid, trouw, hoop, matigheid, zachtmoedigheid, geduld, gastvrijheid, vergevingsgezindheid, eerlijkheid, moed et cetera. Deze opsomming is onvolledig en willekeurig. Waar het om gaat, is dat Bijbelse waarden begrippen zijn die als kenmerk hebben dat ze tijd en ruimte overstijgen. Deze waarden zullen de inhoud moeten vormen van de gewetensopvoeding. De waarden zijn het ijkpunt en kompas voor morele beslissingen als het kind straks op eigen benen staat. Het gaat hier dus niet om regels die cultuur-, tijd-, en plaatsgebonden zijn. Met deze Bijbelse waarden als bagage in het geweten kan het kind later als volwassene antwoord geven op vragen die niemand anders voor hen kan beantwoorden. Als ze komen in situaties waar morele dilemma’s spelen, waar een keuze van hen gevraagd wordt die ze alleen zelf zullen moeten verantwoorden. Het is dus van groot belang dat ouders deze waarden aan kinderen meegeven of overdragen. We onderzoeken verder hoe het touw van de tucht als gereedschap hier dienstbaar aan is.

De route langs het touw

Vier fasen van ontwikkeling

Het beeld van het touw als gereedschap voor het beoefenen van tucht helpt ons om na te gaan wat er nodig is in de gewetensopvoeding. We doen dat door de vier fasen van de ontwikkeling langs te gaan. Spreuken 22 vers 6 roept ons op om de jongeling de eerste beginselen te leren naar ‘de eis zijns wegs’. De kanttekeningen van de Statenvertaling verklaren daarbij ‘naar den eis of de gelegenheid zijns wegs, dat is, zijns ouderdoms, begrips en zijner teerheid. Anders: in het begin of den ingang zijns wegs, dat is, in den aanvang zijns levens.’ Met het touw van de tucht gaan we het kind dus trekken en dat begint al als zuigeling.

Zuigeling en peuter

Is het u wel eens opgevallen dat bij veel (zoog)dieren het jong kort na de geboorte al behoorlijk zelfstandig is? Een jong reekalf bijvoorbeeld, staat direct op de poten, wordt enkele momenten per dag kort gezoogd, wordt veel alleen gelaten en na zes weken ‘weggejaagd’ om zelfstandig verder te leven. Hoe hulpeloos daarbij vergeleken is een baby. Zonder de moederlijke zorg zou het kind het letterlijk niet overleven. Mogen we stellen dat het Gods bedoeling is dat het kind de eerste tijd van het leven opgroeit in een situatie waarin veel aandacht en lichamelijke aanraking gegeven wordt? Vanuit de ontwikkelingspsychologie weten we dat deze fase van buitengewoon groot belang is voor een goede hechting. De gewetensopvoeding wordt ernstig belemmerd als er in de vroege jeugd geen goede hechting heeft plaatsgevonden. Hechting aan één of enkele vaste volwassenen is noodzakelijk voor de opvolgende fasen. Het is in deze fase dat we het kind leren dat er bij het touw veiligheid is.

Kleuter

De kleuter heeft een buitengewoon scherp gevoel voor wat wel en niet mag. Die belangrijke volwassene(n) uit de eerste levensfasen zijn daarbij het ijkpunt. Het kind houdt het touw vast, want daar is de veiligheid. Het voelt de ogen van vader en moeder bemoedigend, terwijl het met de eerste stapjes zich langs het touw vooruit beweegt. Het kind bemerkt de korte en stevige rukken aan het touw als het dreigt af te dwalen. Het geven van straf in deze leeftijdsfase heeft een vormend effect. De opvoeder ‘verbreekt’ bij wijze van spreken de verbinding, de relatie. Zo is het althans in de beleving van het kind. En juist dat maant het kind om weer terug te keren naar het touw. De rechte straf heeft alle elementen in zich van de drie strengen: liefde, gezag en gebed. Na de straf is het nodig de schijnbaar verbroken relatie te herstellen. Het moet na een (kort) gesprek weer vlak liggen en de opvoeder toont dat door de toegenegenheid tot het kind. Er is dan een nieuw begin. Bemoedigen en straffen zijn de handelingen waarmee de ouders het kind wennen bij het touw te blijven.

Schoolkind

In de fase van het schoolkind, zeg maar van zes tot twaalf jaar, krijgen de Bijbelse waarden betekenis door het toenemend taalbegrip van het kind. Het zal de lezer opgevallen zijn dat de Bijbelse waarden allemaal abstracte begrippen zijn. De kracht van de abstractie is het duurzame karakter van de waarden. Echter, zullen ze in het leven van een kind betekenis krijgen, dan moeten deze waarden geplaatst worden in de context van verhalen. Dat zijn in de eerste plaats Bijbelse geschiedenissen en daarnaast (kerk)historische verhalen. Maar ook het lezen van boeken, fictie en non-fictie, is noodzakelijk om begrippen als verdraagzaamheid, geduld, moed en gastvrijheid te verhelderen. Het kennismaken met verhalen krijgt verdieping als het gepaard gaat met gesprek. In dat gesprek kan gevraagd worden naar de beleving van het kind: ‘Wat zou jíj doen als ze voor de deur stonden om te vragen of je Joden wilde verbergen?’ Het kind dat het touw vastheeft, gaat ontdekken waarom dat touw veiligheid biedt: Het touw komt bij God vandaan.

Puber en adolescent

De Bijbelse waarden als vezels van het touw hebben betekenis gekregen in verhalen. De tiener gaat nu als puber en adolescent zelf stappen naar voren zetten. En daarbij wordt soms, of vaak, het touw losgelaten. Het is voor de ouder nu steeds lastiger om de jongere bij het touw te houden. De belangrijkste fasen voor de vórming van het geweten zijn voorbij. Het gaat er nu om dat het kind, de jongere leert om zelf het geweten te gebruiken. Hij of zij moet zich ervan bewust zijn een geweten te hebben. De boodschap die ouders in deze fase meegeven is: Luister naar de stem van je geweten, ook en juist in situaties als wij als ouders er niet bij zijn. Ouders bieden de jongere perspectief in drie betekenissen. (1) Iedere keer als de jongere los van het touw de fout in is gegaan, is er ruimte voor vergeving en een nieuw begin. (2) De ouders laten de jongere langs het touw kijken en leert om gedrag te zien in het perspectief van de meervoudsvorm: Als je dit gedrag nou eens keer 365 doet, waar kom je dan uit? (3) Vooral biedt de ouder zicht op het perspectief voorbij de horizon: ‘Zie je waar het touw vandaan komt en waar het heen gaat?’

Vasthouden en loslaten

En daarmee komen we bij de ondertitel van dit artikel. Bij het ouder worden gaat de jongere op eigen benen staan en moeten de ouders gaan loslaten. De plaats van de opvoeder tussen God en het kind valt weg. Verantwoordelijkheid is gehoorzamen op afstand. De jongvolwassene staat nu in een rechtstreekse verhouding van verantwoordelijkheid aan God. Het is een bewijs van weerhoudende genade als de jongvolwassene haar verantwoordelijkheid neemt in het verlengde van het touw. De macht van de duivel is groot. Hij heeft het voorzien op de zielen van jongeren, juist van jongeren die uitwendig mogen delen in de voorrechten van het genadeverbond. Als God het niet verhoedt en de jongere zijn of haar hart volgt, dan zal het zijn: Laat ons Hun banden verscheuren en Hun touwen van ons werpen. (Psalm 2 vers 3 met kant.). Gods macht en Zijn besluit is echter sterker en groter. Hoewel het gezag van de ouders en de gehoorzaamheid van het kind wegvallen; wat blijft is de liefde en het gebed. Wat een wonder zal het zijn als God het kind niet loslaat. Als de jongvolwassene door soevereine genade om Christus wil in een rechte verhouding tot Zijn Schepper mag staan. Dan wordt waar: ‘Ik nochtans leerde Efraïm gaan; Hij nam hen op Zijn armen, maar zij bekenden niet dat Ik hen genas. Ik trok hen met mensenzelen, met touwen der liefde…’ (Hosea 11 vers 3, 4)


Gewetensvorming en wedergeboorte

Dit artikel is bedoeld om onder de aandacht te brengen dat het gereedschap van de tucht een door God gegeven en werkzaam middel is voor de gewetensvorming. De indruk zou kunnen ontstaan dat we door het hanteren van het touw van de tucht ware Christenen kunnen maken. Ds. Joh. van der Poel merkte in dat verband echter op: ‘als wij alles gedaan hebben in de opvoeding, dan is er nog niets wezenlijks gebeurd.’ Hij doelde daarmee op de noodzakelijkheid van wedergeboorte om een waar christen genoemd te kunnen worden.Of om het met C.S. Lewis te zeggen: ’Het voornaamste wat we leren uit een ernstige poging om de christelijke deugden te beoefenen is dat het mislukt en dat we dus verlossing nodig hebben.’


Groepsdruk is angst

Groepsdruk is een verschijnsel dat alles te maken heeft met het functioneren van het geweten. De reden dat we vaak niet doen wat we eigenlijk willen; dat we niet doen wat we zouden moeten doen, is angst. Angst om niet aardig gevonden te worden, angst om niet bij de groep te horen, angst om iets te missen wat anderen wel meemaken. Als het geweten goed functioneert, dan voel je die angst weliswaar ook, maar het is dan heel erg helpend als je een vrij geweten hebt. Wie trouw is aan Gods geboden, hoeft niet bang te zijn, want die heeft God aan zijn zijde. Bij het touw is veiligheid: In alle tijdelijke zaken mogen we Gods bijstand verwachten als we naar Zijn geboden handelen.


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *